Writings

Vliegende schotel (visioen, 1962)

Ik sta op een heuvel met naast mij mijn twee jongste kinderen. Een man, een donkere verschijning, komt achter mij staan. Samen kijken wij naar de maan, die helder aan de hemel schijnt. Opeens begint hij te draaien, sneller en sneller, de aarde beeft en er verschijnen donkere wolken aan de hemel. Het lijkt of de maan op de aarde neervalt en ik vrees voor ons leven. Op dit moment herinner ik mij een plaats om heen te vluchten. Ik ren uit alle macht erheen, mijn kinderen aan de hand houdend. De man is intussen verdwenen. Op een verlichte plek in het bos, waarvan ik aanvoel dat het een beschermende plek is, staat een vliegende schotel. Rond van vorm met een licht dak en een onderkant rond erom heen, met daartussen een wand van glas. Maar het kan ook een ander doorzichtig materiaal zijn geweest, dat ik niet ken. En van alle kanten komen mensen aanhollen om ook dit schip binnen te gaan. Er is een smalle trap die lijkt op een vliegtuigtrap, waar we als het ware overheen zwevend binnenkomen. Het toestel is al helemaal vol. Wij zijn de laatsten en zitten achter de piloot, zo noem ik hem maar.Hij kijkt bezorgd naar buiten. Wij weten zonder dat er iets gezegd of gehoord wordt, wat we moeten doen. Naast elkaar gaan zitten en de rechterhand op onze mond houden. De deur gaat dicht en het enorme ruimteschip stijgt van de grond op en beweegt zich razendsnel in de lucht. Er heerst volkomen stilte. Toch duurt het maar een moment en wij bevinden ons in een waanzinnige cataclysme. In een storm van ongekend geweld dat de maan verbrijzelt, vuurflitsen en donder die we niet zien of horen maar weten dat ze er zijn, stortbuien als in een zondvloed. En tussen al die verschillende energieën stijgt onze schotel hoger, soms vertikaal, gevaarlijk manoeuvrerend tussen de luchtrotsen. Alle passagiers zitten rustig in de stoelen. Wij weten dat de rechterhand tegen de mond is, om opgewassen te zijn tegen de verschillen in luchtdruk, we zijn ons daarvan bewust, het is heel wonderlijk. We weten ook dat we een goede piloot hebben en hoewel de rukwinden aan het schip ‘trekken’, blijven we rustig. Ik kan onze gewaarwordingen niet anders omschrijven. Onze vlucht gaat over in rustiger velden tot we heel langzaam op een uitgestrekte hoogvlakte landen. De deur gaat open en we gaan allen via de trap naar buiten. We horen de muziek, hemelse muziek of misschien moet ik het onaardse muziek noemen, want ik heb ze nooit eerder gehoord. We weten dat we in een bepaalde richting moeten lopen. Gekleed in witte gewaden komen wezens ons tegemoet. Hun gezichten kan ik niet zien, maar ze stralen een immense vrede uit en dit land voelt aan als ons thuisland. Ik heb mij nog nooit in zo’n Harmonie opgenomen geweten.

Saucer

 

Graalburcht (mijn visioen tijdens ziekenhuisopname, 1972)

Ik zweefde over een woud, een dicht woud. Zo af en toe verschenen koppen op lange halzen van dieren die ik nooit eerder had gezien. In de verte leken ze ergens op giraffen. Zij wipten boven en beneden het woud maar ik vloog er gewoon overheen. Voor mij doemde een bergrug op met bomen begroeid en ik landde zachtjes op het mos. Toen zag ik enkele wezens met een menselijke gestalte in lange gewaden. Zij hadden zo diep een kap over hun hoofden getrokken dat ik hun gezichten niet kon onderscheiden. Het was vreemd ja, maar het voelde voor mij heel vertrouwd aan. Zij klommen door het woudgewas de berg op en ik wist gewoon dat ik hen moest volgen. Toen wij de top bereikten lag daar een reuzensteen, als een hunnen grafsteen, in alle stilte in het zonlicht. Daar rustten wij uit. Kort daarop was alles weg. Ik lag weer in het ziekenhuisbed en sloot mijn ogen om erover na te denken. Toen ging mijn visioen verder. Ik zweefde plotseling weer over het woud, de dieren verschenen niet, maar de mensen met hun kappen waren er wel en leidden mij de berg op. Daar stond een grote burcht. ‘Oh, de Montségur’, dacht ik. Die burcht had ik jaren geleden beklommen, omdat dit een bijzonder plaats was voor de Katharen, een religieuze, spirituele groep van voor de Middeleeuwen, in Zuid-Frankrijk. De burcht is nu een ruïne. Deze burcht dus leek er erg op maar hij was helemaal intact, geen ruïne. De wezens die mij hierheen hadden gebracht, waren ineens verdwenen. Ik hoorde mijn naam roepen en wist dat ik naar binnen moest treden. Ik ging door de grote poort en kwam in een hele grote, hoge ruimte. De wanden langs de muren waren met heerlijk zacht, donkerrood fluweel bekleed en er heerste een serene stilte. Ik hoorde niets, maar voelde aan dat ik naar het hoofdgedeelte moest lopen, zachtjes deed ik dit. Het was een vierkante ruimte. Aan een korte zijde zaten elf wezens, gekleed in lange gewaden met een kap op, zodat ik hun gezicht niet kon herkennen. De middelste was gekleed in iets lichtere tinten, ik wist op hetzelfde moment dat deze ‘de hoogste’ was. Voor hen op de vloer was een cirkel getekend en daarin nam ik plaats in het midden. Niemand sprak, er heerste alleen stilte. Ik knielde neer en boog mijn hoofd tot op de grond. Met mijn innerlijk oog zag ik dat door het dak een grote lichtstraal uit de ruimte op mij neerdaalde en mij geheel omgaf. Ik baadde in het licht, Licht met een hoofdletter. Er kwam iets van een grote rust, een geluksgevoel in mij, ik kan er geen goede beschrijving voor vinden. Het was als in een flits, ik weet niet hoelang. Ik stond nederig op en liep achterwaarts naar buiten, dezelfde lijn volgend zoals ik was binnengekomen. Toen ik in het bos stond, was alles ineens verdwenen.

grail_castle